De BPP heeft steeds gepleit voor de overgang naar een vernieuwd pensioenstelsel. Vooral omdat dit nieuwe stelsel moet leiden tot een betere bescherming van onze koopkracht. Daarvoor moeten eerst de bestaande aanspraken worden omgezet naar een persoonlijk aandeel in het vermogen van het fonds. Mét een belangrijke compensatie voor de achterblijvende indexatie in het recente verleden.
IN de nieuwe wetgeving vanaf 1 juli 2023 van toepassing zien we de volgende voordelen:
1. Aanpassing van de pensioenuitkeringen zal vaker mogelijk zijn. Die aanpassingen zullen vaker in positieve zin zijn, maar ook kortingen kunnen eerder dan in het oude systeem aan de orde komen. Een solidariteitsreserve kan zorgen dat verlagingen voor gepensioneerden zoveel mogelijk worden voorkomen.
2. Er zijn goede afspraken mogelijk binnen de pensioenfondsen om tot een spreiding van de resultaten te komen, waardoor grote schokken zich niet hoeven voor te doen. Sociale partners moeten in voortdurend overleg met het pensioenfonds tot een evenwichtig pakket komen. Met de BPP zal afstemming moeten plaats hebben in het afgesproken hoorrecht .
3. Dit alles leidt ertoe dat de resultaten in vergelijking met het huidige stelsel positief zullen zijn en beter aansluiten bij de werkelijke economische ontwikkelingen.
Het uiteindelijke oordeel van de BPP hangt af van de verbeteringen die nog in de uitwerking van de wet moeten plaatsvinden. Hoe dat bij ons pensioenfonds PFZW gaat worden ingevuld is dus bepalend voor ons eindoordeel. Wij letten speciaal op de volgende punten:
1. Bij de omzetting van de opgebouwde aanspraken in de huidige regeling moet aandacht zijn voor evenwichtigheid tussen de generaties. Zo kan herstel plaatsvinden van fouten in het oude stelsel.
2. De PFZW regeling dient te borgen dat gepensioneerden reëel uitzicht hebben op koopkrachtbehoud.
3. De verruimde mogelijkheden om tussen nu en de transitiedatum (beoogd wordt door PFZW 1 januari 2025, maar het zou later kunnen worden)te kunnen indexeren dienen optimaal benut te worden.